Verwijswoorden

Verwijswoorden wijzen terug naar een woord dat eerder genoemd is.

Naar zelfstandige naamwoorden: verwijs je met: en:
enkelvoud, mannelijk hij, hem, zijn deze, die
enkelvoud, vrouwelijk zij, ze, haar deze, die
enkelvoud, onzijdig het, zijn dit, dat
meervoud zij, ze, hen, hun deze die

Om goed te kunnen verwijzen, moet je dus het geslacht van het woord weten. Het-woorden zijn onzijdig. Je kunt het geslacht via deze link of met een woordenboek vaststellen.

Bij sommige woorden kun je aan het woord zien dat het om een vrouwelijk woord gaat. De-woorden op de volgende uitgangen: -heid, -nis, -ing, -st, -schap, -te, -de, -ie, -ij, -iek, -theek, -teit en -uur.

Soms kun je aan het woord zelf al zien dat het duidelijk om een vrouwelijk woord gaat: wolvin, directiesecretaresse.

Naar onbepaalde voornaamwoorden, een overtreffende trap of een voorafgaande zin verwijs je met het woord -wat-.

In het meervoud gebruik je hen als lijdend voorwerp en na een voorzetsel. Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp. Let op: -hun- kun je NOOIT gebruiken als onderwerp.

Maak oefening 1

Maak oefening 2